Een demonstrant op het Tahrirplein in Caïro, 6 februari.

De Arabische lente is geen 1989

Door de grote culturele en politieke verschillen is het volgens de Tsjechische journalist Jan Fingerland onmogelijk om de Arabische opstanden van 2011 te vergelijken met die van het einde van het communisme in Oost-Europa. Maar volgens hem betekent dit niet dat de democratie er geen kans heeft.

Gepubliceerd op 10 februari 2011
Een demonstrant op het Tahrirplein in Caïro, 6 februari.

De vergelijking tussen het jaar 2011 en het 'Tsjechische' 1989 is om een groot aantal redenen niet houdbaar, om te beginnen vanwege het feit dat de meeste inwoners van de landen uit het communistische blok over het algemeen een vrij goed, hoewel vervormd, idee hadden van wat een democratie is en hoe die functioneert. Dat idee kwam voort uit hun cultuur die ten grondslag lag aan de democratie zelf; de sociale omstandigheden en de informele organisatie van het land vergemakkelijkten de overgang. Maar hoe zit dat in het Nabije Oosten?

Arabische nationalisme + het leger = onafhankelijkheid

De huidige Arabische regimes komen voort uit militaire staatsgrepen. De meeste vonden plaats in de jaren vijftig en zestig. Op dezelfde manier waarop Lenin ooit de vergelijking sovjets + elektrificatie = communisme verzon, stelden de kolonelsrevoluties in Egypte, Syrië, Irak of Libië het Arabische nationalisme + het leger = onafhankelijkheid voor.

Naast de monarchieën die deze golf aan staatsgrepen overleefden, ontstond er zo een modelregime dat een goed antwoord leek te zijn op de problemen in die tijd. De nieuwe staten bouwden stuwdammen, organiseerden de gezondheidszorg en het onderwijs, voerden nationalisaties door en ontvingen aanzienlijke steun uit het Oostblok. Maar andere factoren stonden de invoering van de democratie juist in de weg. In de Arabische wereld was democratie een onbekend verschijnsel. Zelfs het Oost-Europa van voor 1989 wist wat democratie inhield, ook al was dat in een onvolkomen vorm.

Ik denk hierbij aan de burgermaatschappij, aan het concept van individuele vrijheid, aan de traditie van een open discussie zonder vooroordelen of aan persoonlijke verantwoordelijkheid. Een veelzeggend voorbeeld voor de Arabische onbekendheid met democratie is de naam van het Plein van de Bevrijding in Caïro, het toneel van de vrijheidsdemonstraties. Die naam verwijst niet naar de vrijheid van burgers, maar naar wat de Staatsgreep van de Vrije Officieren genoemd wordt, in 1952. Met 'bevrijding' wordt nationale collectieve vrijheid bedoeld, en niet de individuele zelfstandigheid van de burgers uit Westerse landen.

Nieuwsbrief in het Nederlands

Cultuur van dialoog en kritische houding

Het is nu juist het Arabische nationalisme, dat paradoxaal genoeg ingegeven werd door het Europese socialisme en nationalisme, dat dienst deed als de ideologie die Westerse ideeën, zoals het recht op 'het ontwikkelen van eigen geluk' moest vervangen. En een tijdlang lukte dat ook. Het gaf de mensen een gevoel van identiteit en verbondenheid met een gezamenlijk doel, waarvoor ze best het een en ander wilden opofferen.

De jongemannen uit Cairo (in tegenstelling tot het minder godsdienstige Tunesië zijn vrouwen hier veel minder zichtbaar) scandeerden dan ook woorden als 'vrijheid'. Maar als ze gevraagd worden hun eisen nader toe te lichten, noemen ze zaken als 'rechtvaardigheid' (in tegenstelling tot corruptie en ongelijkheid) of 'waardigheid' (tegen de politiestaat en vernederende behandeling).

Arabische samenlevingen zijn veel meer op de onderwerping aan autoriteit gebaseerd dan in het Westen. De wil van de staat, de mening van de oudste of van een vertegenwoordiger van het gezag, moeten gerespecteerd worden. Lastige onderwerpen worden niet hardop besproken. Afwijkende meningen worden vaak als een probleem beschouwd. Om de democratie een kans van slagen te geven, zal er eerst een cultuur van dialoog ontwikkeld moeten worden, en voor alles een kritische houding.

Een democratie ontstaat niet van de een op de andere dag

Het Midden-Oosten is nooit een vrije ruimte geweest - of het nou gaat om keuzes uit het persoonlijke leven of om de vrijheid van meningsuiting - maar het was zeker ook geen gebied waar het absolutisme gemakkelijk ingang vond. Er bestaat hier een diepgeworteld en helder idee over wat een rechtvaardig en wettelijk bestuur is, niet alleen omkaderd door het religieuze recht, maar ook door tradities, invloedrijke personen en diverse gevestigde instituten. Daarnaast moet men weten dat de islam staat voor de fundamentele gelijkheid van alle mensen. Dit schept een gunstiger klimaat voor de opkomst van een democratie dan bijvoorbeeld het kastesysteem in India.

Maar laten we terugkeren naar de recente gebeurtenissen. Het idee van een herhaling van het 'Tunesische scenario' in Egypte berust niet alleen op een foutieve analogie met Oost-Europa [het einde van het IJzeren Gordijn], maar ook op de bedrieglijke gelijkenis tussen de twee Noord-Afrikaanse regimes. De regering van Ben Ali was de persoonlijke dictatuur van één klasse waarvan het lot bezegeld werd op het moment dat het leger zich tegen hen keerde. In Egypte zou een dergelijke revolutie slechts gedeeltelijk kunnen plaatsvinden. Het gedwongen vertrek van Mubarak zou de grondslag voor het regime, die wordt gekarakteriseerd door de vooraanstaande plaats die de militairen bij de staat innemen, niet veranderen.

Moeten we in Egypte een democratie of een fundamentalistisch regime verwachten? Daar valt nog niets over te zeggen. Het kan hier interessant zijn de analyse van Alexis de Tocqueville aan te halen, over de opkomst van de democratie, 180 jaar geleden in de Westerse wereld. Tocqueville merkte op dat het waar is dat een regering door de massa heel wat gevaren met zich meebrengt maar dat weerstand bieden aan dit onvermijdelijke proces uiteindelijk nog gevaarlijker is dan het te volgen en in goede banen te leiden. Er staat nergens geschreven dat de Egyptische democratie onmiddellijk onberispelijk moet zijn. Zelfs hier, in de Tsjechische republiek, weten we maar al te goed dat een democratie die die naam waard is, niet van de ene op de andere dag ontstaat.

Diplomatie

Ashton staat erop om naar Caïro te gaan

Catherine Ashton krijgt vanthe Economist het verwijt dat zij achter de feiten aanloopt als het gaat om grote internationale gebeurtenissen (aardbeving in Haïti, hervatting van de vredesonderhandelingen tussen Israëliërs en Palestijnen in Washington). Nu Noord-Afrika in rep en roer is, wil zij de boot niet missen. Toch reageerde ze voorzichtig op de omverwerping van het Tunesische regime en was haar antwoord op de situatie in Egypte aan de late kant. Pas op 8 februari gaf ze te kennen dat ze deze maand naar Caïro wil gaan om de vertegenwoordigers van de regering en de oppositie te ontmoeten. Maar, zo merkt EUobserver op, de Egyptische minister van Buitenlandse Zaken heeft laten weten dat hij in februari geen bezoekers wenst te ontvangen. Volgens een lid van het team van de Hoge Vertegenwoordiger van de EU voor Buitenlandse Zaken "was hun nationale agenda overvol". Niettemin blijft Ashton erbij dat ze naar Egypte wil gaan.

Are you a news organisation, a business, an association or a foundation? Check out our bespoke editorial and translation services.

Ondersteun de onafhankelijke Europese journalistiek.

De Europese democratie heeft onafhankelijke media nodig. Voxeurop heeft u nodig. Sluit u bij ons aan!

Over hetzelfde onderwerp